De SDOB driehoek is iets wat een belangrijke rol speelt in het ontwikkelen van onderwijs. Of iets wat een belangrijke rol zou moeten spelen, waarbij er niet alleen rekening wordt gehouden met de verschillende componenten, maar ook de relatie tussen deze componenten. In SDOB komen de drie componenten Studeerbaarheid, Doceerbaarheid en Organiseerbaar in een driehoek bijeen. De vierde belangrijke component is de Betaalbaarheid van onderwijs. De mate van flexibiliteit wordt door de betaalbaarheid van onderwijs sterk beïnvloed. In deze blog ga ik dieper in op het SDOB model en hoe het samenhangt met flexibel onderwijs.

In bovenstaande figuur zie je de schematische weergave van studeerbaarheid, doceerbaarheid en organiseerbaarheid van onderwijs, met daarnaast de betaalbaarheid. SDOB is toe te passen op het onderwijs, op het niveau van een vak, opleiding, academie of een hele onderwijsinstelling.
Studeerbaarheid
Bovenaan de driehoek staat in deze weergave de component studeerbaarheid. Bij onderwijs staat de student of leerling altijd centraal. Het spreekt voor zich dat bij het ontwikkelen en/of flexibiliseren van onderwijs ook een centrale rol voor de student en de studeerbaarheid is weggelegd. Onder studeerbaarheid vallen verschillende aspecten. Denk bijvoorbeeld aan de studielast van een vak. Is deze correct berekend? En is dit voor alle studenten accuraat? Ook de vereiste voorkennis voor een vak maakt onderdeel uit van de studeerbaarheid.
Studeerbaarheid heeft ook relaties met de andere twee componenten in de driehoek. In relatie met organiseerbaarheid is bijvoorbeeld het rooster voor de student. Zijn vakken uit één opleiding niet gelijktijdig geroosterd? En is de studiebelasting het hele jaar gelijk? En heeft een leerling niet veel tussenuren? Bij de organiseerbaarheid is ook stage / BPV zeer belangrijk. Hoe goed is de samenwerking tussen school en stagebedrijf? En op opleidingsniveau kun je bijvoorbeeld de vraag stellen of het haalbaar is om de opleiding binnen de gegeven tijd af te ronden. In relatie met de component doceerbaarheid zou je kunnen denken aan de verhouding docenten en studenten. Zo wordt een praktisch vak ‘studeerbaarder’ wanneer je meerdere docenten of ondersteuners op een groep studenten hebt staan, of wanneer je met minder studenten in een klas zit. Voor een theoretisch vak is dit minder relevant. Alle drie de componenten komen samen bij een vraagstuk zoals individuele begeleiding. Hoeveel uur (op jaarbasis) kun je daarvoor per student inplannen?
De relatie tussen de studeerbaarheid en de betaalbaarheid is op verschillende manieren aanwezig. [Ik maak hier een aantal assumpties over studenten en geld, mocht ik een nuancering aan moeten brengen lees ik graag je reactie.] Een onderwijsinstelling is afhankelijk van leerlingen / studenten in de zin dat zij een inkomstenbron vormen. Inschrijving van een student, maar ook diplomering van die student levert geld op. Een goede studeerbaarheid van een opleiding resulteert in meer diploma’s en dus meer geld. Een goede studenttevredenheid resulteert in meer populariteit, meer inschrijvingen en dus meer geld. De studeerbaarheid van een opleiding is dus cruciaal voor de betaalbaarheid van een opleiding. Echter, ook hier is weer een wisselwerking. Focus je als instelling teveel op de studeerbaarheid, dan kan dat ook ten koste gaan van de betaalbaarheid.
Doceerbaarheid
Veel onderwijs wordt ontwikkeld met de doceerbaarheid duidelijk in het achterhoofd. Onderwijs wordt veelal ontwikkeld op initiatief van of tenminste met behulp van de docenten zelf. De haalbaarheid van de bedachte ideeën wordt eenvoudig getoetst met betrekking tot doceerbaarheid. Wie het bedachte onderwijs moet gaan verzorgen, of aan welke voorwaarden deze persoon moet voldoen (expertises, bevoegdheden) valt onder de noemer doceerbaarheid. Daarnaast vallen hier ook arbeidsvoorwaarden, CAO en in hoeverre de docent voldoende tijd beschikbaar heeft om het onderwijs te verzorgen onder. En iedere docent is anders wat betreft voorkeuren, maar 12x per week hetzelfde vak geven of 12 verschillende vakken, leerjaren of niveaus per week heeft ook invloed op de doceerbaarheid.
Ook voor de component doceerbaarheid is er een relatie met de studeerbaarheid. Vanuit de docent bekeken is ook de eerder benoemde verhouding tussen docenten en studenten belangrijk. Dit geldt niet alleen voor het geven van onderwijs, maar ook bij het voorbereiden en bijvoorbeeld het nakijken van toetsen. Denk hierbij ook aan de manier van toetsen. Hoewel een meer individuele manier van toetsen wellicht de studeerbaarheid van een vak of opleiding vergroot, vergt dit ook wel meer van de docent dan het toetsen met een set meerkeuze vragen. En zoals vooral inzetplanners zullen weten is doceerbaarheid en organiseerbaarheid ook heel erg nauw met elkaar verbonden. Denk bijvoorbeeld aan een docent die niet in de avond beschikbaar is, maar wel als enige de expertise heeft die nodig is in een deeltijdopleiding. Of wanneer er een onderwijsvorm is bedacht met vier klassen en vier docenten, gelijktijdig in dezelfde vleugel van een gebouw.
Ook de relatie tussen doceerbaarheid en betaalbaarheid is er. De grootste kostenpost van onderwijs is het personeel dat nodig is voor het verzorgen van dat onderwijs. Overal waar er geoptimaliseerd kan worden gebeurt dat vaak ook. Bij het ontwerpen van onderwijs zijn er vaak ook richtlijnen wat er per studiepunt aan docentinzet mag zijn, of een soortgelijke vergelijking. Zo kun je niet elk vak met drie docenten simultaan geven, maar kan het voor de studeerbaarheid van sommige vakken wellicht wel nodig zijn, en voor de doceerbaarheid een verademing. Om dergelijke vormen van onderwijs betaalbaar te houden, is er misschien ook een deel van dat vak wat als zelfstudie kan worden voltooid, om zo de totale inzet van docenten weer te verlagen.
Organiseerbaarheid
Op de derde maar zeker niet de laatste plaats staat de component organiseerbaarheid. Helaas is de organisatie van onderwijs vaak pas laat betrokken bij de ontwikkeling van (nieuw) onderwijs. [Buiten scope van deze blog maar toch een advies: neem de onderwijsorganisatie tijdig mee in je plannen voor het ontwerpen en flexibiliseren van onderwijs]. Daardoor wordt organiseerbaarheid van onderwijs vaak gezien als een knelpunt. Bij organiseerbaarheid van onderwijs kun je denken aan het plannen en roosteren van onderwijs, maar ook aan zaken als een uitstapje, een studiedag, de juiste faciliteiten in een zaal.
De relatie tussen organiseerbaarheid en studeerbaarheid loopt van simpel (bijvoorbeeld beperkte capaciteit van een onderwijszaal) tot complex (bijvoorbeeld wanneer het volledige onderwijs van de ene op de andere dag online moet plaatsvinden, inclusief de praktijkvakken). Er is ook een relatie tussen organiseerbaarheid en doceerbaarheid. Niet alleen de inzetplanning speelt hierbij een rol, maar denk bijvoorbeeld aan een voorkeursfaciliteit voor een bepaald vak of bepaalde docent. Een typisch biologielokaal bijvoorbeeld, daar geeft de docent liever biologie dan Duits. Ook het aantal verplaatsingen dat een docent op een dag maakt, past op dit snijvlak. De doceerbaarheid wordt bijvoorbeeld beïnvloed als de docent op een dag meerdere keren van locatie moet verplaatsen.
Organiseerbaarheid en betaalbaarheid hangen ook nauw en duidelijk samen. Zo kosten gebouwen geld om aan te kopen en te beheren. En zo is het kostbaarder om 10 studenten in een collegezaal met een capaciteit van 400 te laten zitten, dan 350 studenten. In hoeverre het onderwijs betaalbaar is en blijft is ook een kwestie van organiseren. Zo kun je mogelijk prognoses maken bij de (constante) groei of krimp van leerlingen/studenten en de benodigde ruimte over een aantal jaar. En ook kun je op die manier kijken naar trends in onderwijs, bijvoorbeeld met betrekking tot technologie. Onderwijsruimtes met een krijtbord zullen steeds minder populair worden dan onderwijsruimtes met een smartboard. En wat voor invloed heeft het op de betaalbaarheid van onderwijs als je bijvoorbeeld de lestijden verkort van 45 naar 40 minuten, doordat studenten de instructie al online hebben kunnen volgen?
Flexibiliteit
De drie componenten hierboven zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De SDOB driehoek wordt dan ook wel een balansdriehoek genoemd. Immers, de onderdelen moeten met elkaar in balans zijn om goed onderwijs te kunnen bieden. Wanneer er heel sterk naar één van de drie componenten wordt gekeken, gaat dat vaak ten koste van de andere twee componenten. Of, het gaat ten koste van de betaalbaarheid. Bijvoorbeeld wanneer je alle medewerkers 10% meer tijd wil geven voor zelfontwikkeling, zonder dat je aan de ‘knoppen’ studeerbaarheid en organiseerbaarheid draait. Dan gaat het meer kosten, want je zult voor hetzelfde resultaat meer docenten nodig hebben.
Bij flexibilisering van onderwijs is het daarom belangrijk dat er vanaf de aanvang van de (door)ontwikkeling van onderwijs naar alle drie de componenten in de driehoek wordt gekeken. Dan ga ik er gemakshalve vanuit dat er aan de betaalbaarheid van het onderwijs niet getornd kan worden; het budget blijft veelal gelijk. Mocht dat niet zo zijn, zorg dan dat je goede modellen hebt om de betaalbaarheid te toetsen.
Doorgaans wordt flexibiliteit van onderwijs vooral ingezet om de studeerbaarheid ten goede te komen. Leerlingen of studenten willen meer autonomie ervaren en meer keuzevrijheid leidt tot meer autonomie. Instellingen willen daaraan tegemoet komen en hebben in hun onderwijsvisie vaak flexibel en/of gepersonaliseerd onderwijs staan. Men wil de studeerbaarheid vaak vergroten. Terecht, als je het mij vraagt. De student staat centraal en een student of leerling die meer sturing kan geven aan zijn of haar eigen leerweg is naar mijn mening een persoon die na de studieloopbaan beter voorbereid is op de werkomgeving waarin de afgestudeerde terechtkomt. Zowel vanwege de keuzes die er misschien op lesinhoud zijn gemaakt, als vanwege het feit dat de leerling of student meer ervaring opgedaan heeft met (zelf)sturing.
Echter, vaak moet die keuzemogelijkheid voor studenten vaak nog wel met dezelfde docenten en dezelfde faciliteiten. Dit zorgt vaak voor beperkingen in hoe flexibel onderwijs kan zijn voor de student. Je kunt immers niet ineens een driejarige opleiding in 5 jaar volgen, want dat heeft gevolgen voor de organisatie en betaalbaarheid. Je kunt ook niet elke student op elk moment van de dag 10 lessen laten kiezen, want dat heeft gevolgen voor de bezetting en beschikbaarheid van lokalen en voor de planning van docenten. Wanneer er studenten met zes verschillende niveaus en 20 verschillende leerbehoeftes in een lokaal zitten op een gegeven moment, heeft dat ook grote invloed op de doceerbaarheid. Doordat de drie componenten zo sterk met elkaar samenhangen hebben ook bovengenoemde consequenties op hun beurt weer consequenties voor de studeerbaarheid.
Kortom, de samenhang van de drie componenten in de driehoek en de relatie tot de betaalbaarheid zijn heel sterk. Je kunt eigenlijk geen verandering in het onderwijs initiëren zonder stil te staan bij elk van deze componenten. [In de praktijk gebeurt dit vaak wel, helaas.] De complexiteit van elk van deze onderdelen is ook ontzettend groot, zeker al naar gelang een instelling groter wordt. Per opleiding of locatie kunnen deze driehoeken er bijvoorbeeld anders uit zien. Flexibiliseren is een enorme verandering in het onderwijs, met name voor opleidingen waar nu nog maar heel weinig keuzevrijheid is voor de student. Om te voorkomen dat je op één van de drie componenten volledig vastloopt, is het aan te raden om flexibilisering klein aan te pakken. Dit kan zowel op studentniveau (bijvoorbeeld alleen de laatstejaars), op docentniveau (bijvoorbeeld alleen team X) als op organisatieniveau (bijvoorbeeld alleen op vrijdagen of alleen in lesvrije weken). Zodra je de componenten in balans hebt, kun je kijken of je het breder kunt trekken.