Flexibel onderwijs in 2030: een blik vanuit 2020


In 2020 verscheen van de hand van Hogeschool Rotterdam een bundeling van hoofdstukken over hoe de betrokken auteurs verwachten dat het onderwijs er in 2030 uit zal zien (Gijsbertse et al., 2020). Een van de hoofdstukken, geschreven door Gijsbertse, gaat over de opkomst van alternatieve onderwijsmodellen, met een focus op flexibilisering en modularisering.

In het begin van het artikel wordt flexibilisering gedefinieerd als

Flexibiliseren is het herontwerpen van de structuur en vormgeving van het onderwijsaanbod op opleidingsniveau, waarbij de individuele student (i.p.v. een cohort) als uitgangspunt wordt genomen.

Gijsbertse (2020).

Nu, ten opzichte van 3 jaar geleden is er in ieder geval op dat aspect niets veranderd. Dit is tot op heden ook de kijk op flexibilisering die, zoals in het artikel ook beschreven wordt, over vier assen kan plaatsvinden: Inhoud, tempo, plaats & tijd en didactiek & begeleiding. Veelal wordt er voor één van deze assen, en soms voor een combinatie van twee gekozen om het flexibiliseren binnen een onderwijsprogramma vorm te geven.

In het artikel van Gijsbertse gaat het echter niet alleen om wat flexibilisering is, en wat het voor gevolgen heeft voor het ontwerp of de organisatie van het onderwijs. Het gaat ook over een meer bedrijfskundige kijk op flexibilisering, waarbij de instelling het bedrijf is. Wat is het ‘marktaandeel’ van een ander onderwijsmodel, zoals flexibilisering en modularisering? En hoe verhoudt zich dat t.o.v. het traditionele onderwijsmodel met cohorten en vooraf vastgestelde programma’s? Door middel van onderstaande figuur geeft Gijsbertse weer welke factoren er allemaal invloed hebben op het marktaandeel van de verschillende onderwijsmodellen.

Factoren die van invloed zijn op het marktaandeel van verschillende onderwijsmodellen. Overgenomen uit Gijsberts et al. (2020).

Interessant aan deze benadering is dat er ook gekeken wordt naar onderliggende factoren. Daar waar op de meeste plekken veelal gekeken wordt naar twee van de meest rechtse factoren: adoptie en student-voorkeuren, liggen er ook allerlei externe factoren aan ten grondslag, waar instituut en student direct weinig invloed op hebben.

Ook wordt er door Gijsbertse teruggeblikt. Hoe ontwikkelde het marktaandeel van flexibel onderwijs en modulair onderwijs zich in de afgelopen jaren, ten opzichte van het traditionele model? Voor voltijdsopleidingen binnen het HBO is het marktaandeel van de niet-traditionele modellen precies 0%, wat veroorzaakt wordt door wetgeving. Voor deeltijd is er meer mogelijk, zoals het experiment leeruitkomsten. De cijfers laten van 2015 tot 2018 een groei zien van 0% tot 43% van de studenten die een flexibel onderwijsmodel volgt. En dat er sinds invoering van het model ook meer deeltijdstudenten zijn gekomen. Als je die lijn doortrekt, heeft het flexibele onderwijsmodel nu wellicht een meerderheidsaandeel.

In het artikel wordt in de slothoofdstukken voorzichtig vooruitgeblikt. Maar er wordt terecht de conclusie getrokken dat dit niet kan. 10 jaar vooruitkijken is te ver, zo was een marktaandeel van 0 tot 43% ook niet verwacht.

Mijn verwachting is dat goed empirisch onderzoek naar de effecten van modulair of flexibel onderwijs t.o.v. traditioneel onderwijs meer zegt dan alle experts die tot nu toe vanuit theorie (zoals Deci & Ryan met de self-determination theory uit 2012) antwoorden proberen op het vraagstuk. Eén van de problemen daarbij is de grote variëteit van wat er verstaan wordt onder flexibilisering. En een nog grotere uitdaging vormt de student zelf, want elk individu heeft behoefte aan wat anders.

Een risico is nu dat onderwijsinstellingen te snel conclusies willen trekken op basis van de summiere beschikbare informatie tot op heden. Zo valt te lezen in het artikel van Gijsbertse (2020) dat in het eindrapport van Experiment Leeruitkomsten door ResearchNed blijkt dat studenten overwegend
tevreden zijn over flexibele elementen als ‘online leren’ (57%) en ‘leren op de
werkplek’ (58%).
Als we teruggaan naar de definitie van flexibiliseren zoals bovenaan deze blog is benoemd, hebben bovenstaande resultaten weinig met flexibilisering te maken. Het zijn eerder aspecten die te maken hebben met blended learning. Ik zou scholen graag willen behoeden voor het trekken van een conclusie gebaseerd op een vergelijking van appels met peren.

Als ik nu, anno 2023 een voorspelling zou moeten maken voor 2030 kan het verschillende kanten op. Enerzijds zullen opleidingen willen wachten op het empirische onderzoek. Er zullen echter ook opleidingen zijn die het zelf uit willen zoeken, en zelf het onderwerp van de empirie zullen zijn. Ondertussen zal er met een schuin oog gekeken worden naar wet- en regelgeving. Wat mag, wat levert geld op, wat doen anderen? Als ik één tip mag geven, zou ik willen aanraden om vooral naar de student te blijven luisteren.

Gijsbertse, D. P., Van Klink, H. A., Machielse, C., & Timmermans, J. H. (Red.). (2020). Hoger beroepsonderwijs in 2030: Toekomstverkenningen en scenario’s vanuit Hogeschool Rotterdam. Hogeschool Rotterdam Uitgeverij.


Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *