Persoonlijke visie: ik als lerende


In dit blog probeer ik te omschrijven waarom ik zelf zo gepassioneerd ben over flexibiliseren. Dit doe ik aan de hand van een aantal voorbeelden van toen ik zelf nog op school zat (en dat heb ik lang volgehouden…). Door de lengte heb ik het maar opgeknipt over mijn persoonlijke visie onderwijs volgend en een persoonlijke visie onderwijs gevend of ondersteunend.

De basisschool

We hebben het over pak hem beet 1991. Ik was qua leeftijd klaar om naar groep 3 te gaan en ik kon niet wachten tot het ‘echte’ school waar mijn broer al een paar jaar naartoe ging zou beginnen. Lezen en schrijven kon ik al en ik had geen idee wat de wereld nog meer te bieden had.

Nu was het zo dat de kinderen bij de juf in groep 3 gingen lezen en schrijven. Dag in dag uit, week in week uit. En daarom mocht ik samen met de twee andere kinderen die ook al konden lezen en schrijven, in een hoekje van de klas zitten. Dag in dag uit, week in week uit. We mochten boekjes gaan uitzoeken in het klaslokaal van groep 4 of zelfs groep 5. Stilletjes want daar mochten we de les niet storen. Dan mochten we precies zo stil in de klas gaan zitten waar de juf de andere kinderen leerde lezen en schrijven. De kinderen met de grootste moeite met leren (of met motoriek of concentreren) zaten vooraan. Wij zaten in een hoekje achter in de klas. Zo ging dat. En zo bleef dat gaan. Werkboekjes van de hogere leerjaren werden doorgewerkt. Voor taal en later ook voor rekenen. Wat de rest van de klas deed? Geen idee. Ik herinner me alleen die drie tegen elkaar aangeschoven tafeltjes en het jongetje met de donkere krullen en het meisje met het lange blonde krullende haar met wie ik samen zat. Geconcentreerd bezig met onze eigen werkjes. Stil.

Super natuurlijk, dat de juf van groep 3 en waarschijnlijk ook de kleuterjuf dit samen bedacht hadden. Dat wij drietjes wel wat anders konden doen. Fijn dat we boekjes en werkbladen mochten gebruiken van groep 4 en 5. Goed dat er oog was voor verschillende snelheden van ontwikkeling. En goed dat er materialen waren waar we gebruik van konden maken. Iets minder goed dat er in de klas zo’n zichtbare splitsing was gemaakt. Ook iets minder goed dat er nauwelijks ruimte was voor onze verdere ontwikkeling. Of dat wij geholpen werden met dingen die wij wat moeilijker vonden. En een ontzettend gemiste kans dat we door dit ‘vooruit werken’ tegen exact hetzelfde probleem aanliepen in groep 4, 5 en 6. Ook daar zaten we apart. Maar stof verder dan groep 8 was er niet te volgen. De werkbladen waren op. Of het hierdoor kwam of niet weet ik niet, maar ik was sociaal gezien allang geen onderdeel meer van de groep. Precies één van de redenen waarom mijn ouders het eerder geen goed idee vonden om één of meerdere klassen over te laten slaan. Maar in hoeverre wordt je sociaal emotionele ontwikkeling nog goed ondersteund als je letterlijk geïsoleerd wordt van de groep?

In groep 6 gebeurde er ook nog iets anders interessants waarbij we door x oorzaken in een combinatieklas terecht kwamen. Een klas netjes gescheiden in een aantal rijen links voor groep 7 en een aantal rijen rechts voor groep 6. De docent gaf om en om instructie en opdrachten stonden op het bord. Ik zat natuurlijk stilletjes achterin. Mijn cijfers gingen achteruit en ik heb nog maar weinig goede herinneringen aan school vanaf dit leerjaar. De cijfers lieten een interessante trend zien (naar beneden) en gelukkig bleek dit te komen doordat ik een bril nodig had. Ik kon de opdrachten niet lezen en daardoor ook niet goed maken. Het was denk ik niet in me opgekomen om er iets van te zeggen of om hier aandacht voor te vragen.

Meer dan eens heb ik moeten horen dat leren mij makkelijk af gaat en dat ik daar geluk mee heb. Met dat laatste ben ik het totaal niet eens. Maar om te voorkomen dat dit een bitter of meelijwekkend stuk wordt, wil ik het graag wat algemener proberen te trekken. Dingen leren moeten we allemaal en in Nederland hebben we ook allemaal het recht om naar school te gaan. Ik ken echter verrassend weinig mensen die goede herinneringen hebben aan naar school gaan. Veelal wel over de sociale aspecten en soms over de goede kwaliteiten van een of meerdere docenten. Maar niet over hoe leuk leren was. Voor kinderen met dyslexie was alles met lezen (en dat is dus alles) een flinke opgave, voor kinderen met moeite met stil zitten waren de tafeltjes en harde houten stoeltjes ook echt geen pretje, en voor de kinderen die stil achter in een hoekje zaten was er ook maar weinig aan. En dat terwijl leren zo leuk kan zijn!

De wetenschap toont aan dat kinderen leren op verschillende manieren. Dat ze voorkeur hebben voor verschillende modaliteiten, voor verschillende tempo’s, voor verschillende werkvormen, en ga zo maar door. En omdat kinderen mensen zijn is het ook belangrijk dat ze sociaal-emotioneel voldoende ondersteund worden. Natuurlijk is het lastig, als niet onmogelijk, om aan alle leerstijlen en leerpaden van alle individuele kinderen te voldoen. Ik vind echter wel dat we het moeten proberen.

Er zijn eigenlijk een gemiddelde leerlingen. Waarom zullen we dan wel les proberen te geven aan die gemiddelde leerling, wie is daarbij geholpen?

De middelbare school

Iemand als ik die ging natuurlijk naar het gymnasium. Net als mijn broer, dat was ook iemand als ik. De docent van groep 8 had daar nog een ander idee over maar een nagenoeg foutloze Citotoets (als dat niet alles zegt… (knipoog)) was voldoende overtuigend. Een apart gymnasium. 13 kilometer van huis. Terwijl ik dit schrijf realiseer ik me dit pas: ook toen zat ik eigenlijk nog steeds achter in de klas, alleen, in stilte. Er was ook een middelbare school op minder dan 500 meter van mijn huis. Maar daar kon ik niet heen.

De middelbare school ging prima. De inhoud was toegespitst op kinderen zoals ik. En een paar hele ‘schattige’ kinderen van nog eens één, twee of drie jaar jonger. De meeste kinderen zagen eruit zoals ik, hadden een dikke boekentas zoals ik, waren gewend om stil te zijn zoals ik en deden wat er van ons gevraagd werd.

In de vierde klas ging het mis. We hadden een profiel gekozen (we waren denk ik de tweede of de derde lichting van ‘de tweede fase’). Ik koos voor natuur en gezondheid want daar kon je het beste arts mee worden. En dat past wel bij het gedachtengoed van ‘kinderen zoals ik’: die worden arts. Tot dan toe was alles met twee vingers in de neus gegaan. Huiswerk maken deed ik niet, ik had voldoende gehad van de uitleg in de les. Tot ergernis van ouders van vriendinnetjes, waar ik op een gegeven moment niet meer naast mocht zitten vanwege mijn slechte invloed. Maar in de vierde klas werden de profielvakken wel lastiger. Het viel vaker op dat ik mijn huiswerk niet had gedaan en ik had voor het eerst het gevoel dat ik informatie die ik eerder op had gedaan, voor latere hoofdstukken nodig had. Het werd te complex om het allemaal alleen maar in mijn hoofd te bewaren.

Dat merkte ik pas echt in de vijfde klas en toen was het ook niet meer te voorkomen dat ik bleef zitten. Ik probeerde in alle wanhoop nog wat onvoldoendes weg te poetsen. Ik heb daarvoor zelfs één (en volgens de docent twee of drie) keer fraude gepleegd bij biologie (en scheikunde). Wat kon ik immers anders doen nu mijn hoofd mij in de steek liet? Tijdens een van de gesprekken tussen school en mijn ouders rond die tijd schijnt mijn mentor te hebben gezegd dat ‘dit’ (zittenblijven) vaker voorkwam bij hoogbegaafde kinderen, omdat ze niet gewend zijn om ergens voor te moeten werken. Serieus? Je hebt dus een zelfstandig gymnasium, een soort eliteschool gecreëerd, je bent je bewust van de problemen die daar spelen (hoogbegaafde kinderen, jonge kinderen met een sociaal emotionele achterstand, etc.) en dit is wat je zegt tegen ouders? Als je ingezien hebt dat ik dit ‘probleem’ heb en dat dat wel vaker voorkomt, waarom doe je daar dan niks aan? Niet de docent per sé, voor hem heb ik aanzienlijk meer respect gekregen in de afgelopen jaren dan toen ik daar zat. Maar… als school? Als je wat jonger was kreeg je voor zover ik weet wel een speciale behandeling. En als je topsport beoefende of musicalster was of andere prestigieuze bezigheden had naast school, dan werd je ook geholpen. Dat stond zelfs in de folders van de school.

Maar ‘leren leren’ is ook voor kinderen die zogenaamd makkelijk leren een heel belangrijke vaardigheid. Investeer hierin. Daag kinderen uit op hun eigen niveau. Bied gepersonaliseerd onderwijs aan. Ik heb het niet geleerd. Toen niet en nu nog steeds niet. Ik bleef zitten, kon alles nog eens herhalen. Ik haalde de vijfde met hakken over de sloot en de zesde ook. Met nog een paar herexamens ook precies voldoende punten om het diploma mee te nemen. Sommige vrienden van de middelbare school waren minder fortuinlijk. Ze gingen zonder diploma van school, met als doel nog certificaten te halen in volwassenenonderwijs. Ze waren immers net als ik al 19 jaar. Briljante individuen die vervolgens als ongediplomeerde het werkende leven in gingen. Dat diploma zou later wel komen. Wat een gemiste kans. Let wel, niet omdat er iets mis is met zgn. ‘laaggeschoold werk’, maar wel omdat er wat mis is met een opleiding en daardoor werk wat niet passend is.

Ook om deze reden geloof ik in gepersonaliseerd en flexibel onderwijs. Als ik op de basisschool en op de middelbare school beter was geholpen met dingen waar ik moeite mee had (en heb) dan was mijn potentieel beter benut. En ik ben ervan overtuigd dat dat voor iedereen geldt. Ik zou bijvoorbeeld heel erg geholpen zijn met iemand die me zou helpen ‘leren leren’, of met wat sociale vaardigheden waarmee ik zou leren mezelf mondeling beter te kunnen uitdrukken.

Alle leerlingen hebben hulp nodig. Alleen niet allemaal op hetzelfde vlak en op hetzelfde moment.

De universiteit

Een leerling als ik gaat naar de universiteit. Om arts te worden. Maar dat wilde ik niet. Veel te ingewikkeld, veel te lang, veel te veel bètavakken. Ik ging voor open dagen ook naar een paar hbo-opleidingen maar het voelde toch alsof dat niet van een leerling als ik verwacht werd, ook al had ik 7 jaar over het VWO gedaan. Ik stond voor Nederlands het hoogste bij het eindexamen en daarom (en doordat ik een paar jaar een leuke docent Nederlands had gehad) ging ik Nederlands studeren. Ik denk dat de docent Nederlands het niet eens wist, want ik had beperkte sociale vaardigheden.

Hetzelfde probleem bleef bestaan. Huiswerk maken was niet aan mij besteedt. Praktische vakken haalde ik met twee vingers in de neus. De literatuurvakken… met een 5.5. bij de herkansing. Elke periode weer moesten we zoveel boeken lezen, en ik vond er niks aan. Ik vond de boeken niet boeiend, ik begreep niet dat ik over de boeken na moest denken of kon denken, ik begreep niet wat er tijdens de lessen over werd gezegd en het kon me eerlijk gezegd ook niet boeien. Met als uitzonderingen poëzie en de middeleeuwen. Misschien wel omdat dat allemaal niet zulke lange teksten waren en je dus minder verbanden hoefde te leggen. Of misschien omdat ik die wel las. Die bachelor was zonder veel moeite in mijn bezit gekomen. De major vakken waren niet echt mijn keuze. Ik had achteraf gezien beter taalwetenschap o.i.d. kunnen studeren. De minoren daarentegen waren fantastisch. Ik leerde over communicatie, over psycholinguïstiek en over taalontwikkelingsstoornissen. Fantastisch! Ik had iets gevonden wat ik graag wilde leren. Iets waar ik meer over wilde weten. Maar… ik wist niet hoe? Ik ging ineens naar alle colleges en ik haalde alle tentamens in één keer. Maar ik wist niet dat ik eventueel thuis ook wat kon doen. Ik wist echt simpelweg niet hoe.

Maar ik wist gelukkig wat ik leuk vond en wat ik interessant vond. Ik wilde psycholinguïstiek studeren. De master psycholinguïstiek, als onderdeel van cognitive neuroscience was echter een internationale researchmaster, met bèta insteek. Er was een toelatingscommissie en een flink aantal eisen. Je Engels moest op een bepaald niveau zijn, je moest al wat kennis hebben van statistiek en bij voorkeur een opleiding hebben die aansloot. Nederlandse Taal en Cultuur was daar geen voorbeeld van. Voor het eerst wilde ik iets gaan leren waarvoor ik mijn best moest doen. Ik was inmiddels bijna 22! Zestien jaar was er voor nodig geweest om mij te prikkelen om wat te gaan leren. En dat ging ik doen. De meest interessante jaren van mijn studie volgden. Ik ging het interdisciplinaire honours programma volgen. Ik leerde meer over taal, maar ook over het brein en haar flexibiliteit (een voorbode…?) en over seksuele voorlichting in ontwikkelingslanden. Ik leerde samen met anderen. Anderen die van een opleiding Rechten of Biomedische wetenschappen kwamen. Het was fantastisch. En elitair. Het zal de universiteit bakken met geld gekost hebben. We volgden het onderwijs in het bestuursgebouw en we aten (ja bekostigd door de universiteit) ook daar. Ik had zo twee dagen per week een gratis maaltijd, een jaar lang, en twee avonden in de week dat ik me niet hoefde te vervelen. Normaliter volgde men het honoursprogramma in 2 jaar maar ik wilde het extra snel doen, om zo extra snel kans te maken om toegelaten te worden tot de master. En zo geschiedde. Natuurlijk, voor een leerling als ik.

Nee nu was ik trots. Ik had gevoelsmatig echt wat bereikt. Ik had ergens voor gewerkt en het had resultaat opgeleverd. De master zelf was best pittig. Maar op 2 vakken na ging het me weer makkelijk af. Voor het eerst zat ik in een groep met studenten slimmer dan ik. Onze groep telde 7 studenten. 3 Nederlandse, 1 Duitse, 1 uit Hong Kong en 1 uit Brazilië. En nog één student die in het eerste jaar afhaakte. Bij het afstuderen voelde ik me ‘dom’, ik was de enige bij de uitreikingsceremonie die niet cum laude of summa cum laude het diploma ophaalde. Inmiddels zijn volgens mij al mijn medestudenten ‘assistant professor’ of zelfs al hoogleraar. Ikzelf heb het in de academische wereld niet verder gebracht dan Dr. Ik heb mijn PhD gedaan. Ik denk omdat dat toch verwacht werd van een leerling als ik. En bovendien… wat kun je nu eenmaal worden met een master cognitieve neurowetenschappen?

Met dat ik in de vorige alinea opschrijf ‘ik heb mijn PhD gedaan’ bedoel ik dat ook echt. Dat ging eigenlijk ook relatief makkelijk. Hoewel het de op-een-na-hoogste academische titel oplevert heb ik het eigenlijk vooral als normaal gezien. Ik heb niet vier jaar geploeterd of heel hard mijn best moeten doen. Nu dat laatste misschien wel, maar vooral omdat je steeds het gevoel krijgt dat het moment wel eens zal komen waarop je jezelf tegenkomt. Ik was vier jaar lang doodsbang voor de verdediging. Ik heb last van het impostersyndroom. Tot op de dag van vandaag droom ik nog zeker wekelijks dat ik eindexamen moet doen op de middelbare school. Dat ik het steeds niet red en dat alle diploma’s daarna dus gebaseerd zijn op lucht. Ik heb namelijk nooit het idee gehad dat ik diploma’s heb gehaald. Ik heb het idee dat ik een opleiding heb gedaan en afgevinkt. Ik hoor niet alleen andere maar ook mezelf regelmatig zeggen: “ik kan nu eenmaal goed leren”. Dat is echter helemaal niet waar. Ik ben slim, maar iets leren, daar ben ik niet goed in. Net als in zelfvertrouwen hebben. Had ik dat maar geleerd.

Ik wil graag een honoursprogramma voor iedereen. Zodat iedereen die succeservaring kan hebben met het leren van iets nieuws.

En nu?

Ik blijf altijd leren. Of nee, ik blijf altijd nieuwe certificaten halen en ik blijf me verdiepen in dingen die ik interessant vind. Ik blijf mijn kennis verbreden, waar ik het nodig acht. Als mijn man wat vertelt over financiën luister ik wel, maar het boeit me niet. Ik snap het namelijk niet en ik heb het ook niet in me om het te begrijpen op het niveau dat hij dat doet. Maar vanwege dat honoursprogramma, vanwege die paar momenten in de 25! jaar dat ik deel uitmaakte van het NL onderwijssysteem als leerling en student. Vanwege dat gevoel dat ik wat wilde leren, en het ook lukte. Vanwege die succeservaringen ben ik voorstander van gepersonaliseerd leren. Van het onderwijs net wat flexibeler maken. Van een honoursprogramma voor iedereen.


Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *